Ephesians 2

1En u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden;
 heeft Hij Deze woorden, met andere letters gedrukt, worden om der klaarheid wille uit vs.5 verhaald, waar de verklaring te zien is.
,
 dood waart Dat is, niet alleen den tijdelijken en eeuwigen dood onderworpen; maar ook zonder enig leven en beweging in geestelijke zaken, gelijk dit woord dood zijn ook elders wordt genomen; Rom 6:13; Eph 5:14; Col 2:13; 1Ti 5:6.
2In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid;
 eertijds gewandeld Namelijk vóór uwe bekering tot het geloof in Christus.
,
 naar de eeuw Dat is, naar de algemene wijze van leven der wereldse mensen.
,
 naar den overste Dat is, naar den wil en ingeving des oversten.
,
 van de macht Dat is, des Satans, gelijk terstond verklaard wordt, die zo genaamd wordt omdat hij een geestelijk wezen heeft, en nog grote macht in het bewegen der lucht heeft behouden, gelijk uit de historie van Job-blijkt , en die uit de lucht den gelovigen nog gedurigen strijd aandoet; Eph 6:12; 1Pe 5:8.
,
 die nu werkt in Dat is, door zijne werkingen en ingevingen leidt waar hij wil. Het woordje nu, doet hij daarbij, omdat de Satan deze zijne werking en heerschappij, die hij over hen allen tevoren gebruikt had, nu in de gelovigen had verloren, hoewel hij hen nog bestreed, maar zijne macht alleen in de ongelovigen had behouden; 2Co 4:3-4; 2Th 2:9-10.
,
 de kinderen der De ongelovige mensen, die het Evangelie ongehoorzaam zijn, Eph 5:6; Col 3:6, worden ook anders kinderen Belials genaamd. Zie Deu 13:13.
3Onder dewelke ook wij allen eertijds verkeerd hebben in de begeerlijkheden onzes vleses, doende den wil des vleses en der gedachten; en wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen;
 wij allen eertijds Namelijk die uit de Joden tot Christus bekeerd zijn, hetwelk hij daarbij doet om te bewijzen, dat hunne bekering, zowel als die der heidenen, uit enkel genade was geschied.
,
 onzes vleses, Dat is, onze verdorven natuur, gelijk deze wijze van spreken doorgaans voorkomt, welke Paulus verklaart Rom 8:7-8, enz.
,
 den wil des vleses Grieks, de willen; dat is, lusten en genegenheden des vleesches.
,
 der gedachten; Het Griekse woord dianoia, betekent het verstand, of het redelijke deel van de ziel des mensen, hetwelk vóór zijne bekering den mens ook niet dan tot ijdelheid en wereldse dingen drijft. Zie Rom 1:22, en Rom 8:7; Col 2:18.
,
 van nature Of door de natuur; dat is van onze geboorte of moeders lijf aan, gelijk dit woord natuur ook genomen wordt Gal 2:15, en elders. Zie Job 14:4; Psa 51:7; Joh 3:6; Rom 5:12-14.
,
 kinderen des toorns, Dat is, den toorn Gods vanwege onze aangeboren zonde onderworpen. Zie Rom 1:18, en Rom 9:22.
,
 de anderen; Namelijk de heidenen. Zie Rom 3:9, enz.
4Maar God, Die rijk is in barmhartigheid door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft,
 Die rijk is in Dat is, overvloedig.
,
 door Zijn grote Of, om, van wege.
5Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus; (uit genade zijt gij zalig geworden),
 dood waren Zie de aantekeningen vs.1.
,
 levend gemaakt Dat is, uit den dood der zonde verlost, door onze rechtvaardigmaking en wedergeboorte, gelijk terstond hierna verklaard wordt.
,
 met Christus; Want als Christus, die om onzer zonden wil gestorven was, is opgewekt zo heeft Hij metterdaad betoond dat Hij de schuld onzer zonde en het lichaam onzer zonden had teniet gedaan: hetwelk Hij eerst voor ons, en daarna ook in ons heeft volbracht uit kracht Zijns doods en Zijner opstanding, Rom 4:25, en Rom 6:6-8, als Hij ons het geloof heeft geschonken, door het geloof heeft gerechtvaardigd, en door Zijnen Geest heeft vernieuwd en geheiligd. Zie 1Co 1:30.
6En heeft ons mede opgewekt, en heeft ons mede gezet in den hemel in Christus Jezus;
 in Christus Jezus; Namelijk als ons Hoofd, in welken wij deze weldaden alrede bezitten, en wij ook in hope bezitten, Rom 8:24, en dezelve zekerlijk zullen deelachtig worden te zijner tijd. Zie Rom 8:11; 1Co 15:20; Phi 3:21; Col 3:1-2, enz.
7Opdat Hij zou betonen in de toekomende eeuwen den uitnemenden rijkdom Zijner genade, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus.
 zou betonen Het Griekse woord betekent zoveel als een exempel of klaar bewijs voorstellen, want God heeft in dien tijd dit exempel Zijner barmhartigheid, aan heidenen en Joden bewezen, opdat ook wij, hunne nakomelingen, dit verstaande, tot die genade onze toevlucht nemen zouden; 1Ti 1:16.
,
 in de toekomende Namelijk den mens van toekomende eeuwen of tijden.
8Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave;
 uit genade zijt Of, door de genade, namelijk van God in Christus, gelijk in vs.7 is verklaard.
,
 zalig geworden Dat is, van de zonde en de straf der zonde verlost, en tot erfgenaam der eeuwige zaligheid gesteld.
,
 door het geloof; Namelijk waardoor deze genade Gods in Christus van ons wordt aangenomen en ons toegeëigend; Joh 1:12; Rom 3:24-25.
,
 dat niet uit u, Namelijk dat is niet uit u, dat gij gelooft. Want anders zou de apostel één ding tweemaal zeggen, en niet alleen de zaligheid zelve, maar ook het geloof is ene gave Gods. Zie Phi 1:29; 2Ti 1:9, enz.
9Niet uit de werken, opdat niemand roeme.
 Niet uit de Namelijk noch in het geheel, noch ten dele. Zie Rom 4:4-5, en Rom 11:6; gelijk ook de volgende woorden uitwijzen.
10Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen.
 wij zijn Zijn De apostel spreekt hier niet van de eerste schepping, maar van de vernieuwing en wedergeboorte, die in Gods woord een tweede of nieuwe schepping wordt genaamd. Zie 2Co 5:17.
,
 God voorbereid Of, God tevoren heeft bereid; namelijk in Zijn eeuwigen raad, of ook door Zijnen Geest in ons. Zie Heb 8:10, enz.
11Daarom gedenkt, dat gij, die eertijds heidenen waart in het vlees, en die voorhuid genaamd werdt van degenen, die genaamd zijn besnijdenis in het vlees, die met handen geschiedt;
 in het vlees, Sommigen verstaan dit van de onbesnedenheid der heidenen; doch zodanigen waren zij ook nu tot Christus bekeerd zijnde, en den naam voorhuid, die volgt, geeft dit genoeg te kennen. Zo wordt dan het woord vlees bekwamelijker genomen voor de verdorvenheid der natuur, waarin zij vóór hunne bekering waren, gelijk Joh 3:6; Rom 8:5, enz.
,
 voorhuid genaamd Dat is, onbesneden en dat bij verachting. Zie 1Sa 17:26; Eze 44:7.
,
 besnijdenis Dat is, van de Joden die besneden waren, hetwelk een teken was van Gods verbond met hen; Gen 17:11.
12Dat gij in dien tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld.
 zonder Christus, Dat is, zonder gemeenschap met Christus te hebben, die komen zou, buiten welke gene zaligheid was; Joh 14:6; Act 4:12. De Israëlieten dan, die het koninkrijk Israëls verwachtten, hadden gemeenschap met Christus, die beloofd was. Zie Joh 8:56; Act 13:26, Act 13:32, en Act 15:11, en Act 26:6-7; Heb 11:26, enz.
,
 het burgerschap Dat is, de gemeente Gods, die in het burgerschap Israëls was begrepen.
,
 de verbonden Dat is, van de geestelijke beloften, die God in Zijn verbond met de Israëlieten opgericht, gedaan en dikwijls vernieuwd heeft, waarom Hij het verbonden in het getal van velen noemt.
,
 geen hoop Namelijk geen ware hoop van de vergeving der zonden en der eeuwige zaligheid.
,
 zonder God Dat is, zonder de oprechte kennis en dienst van den waren God. Want als is het dat zij vele goden en godsdiensten hadden, die waren nochtans van hen verdicht en versierd. Zie Rom 1:21, enz.; al ware het dat enigen God als Schepper kenden, nochtans, dewijl zij den Zoon niet kenden, noch eerden, zo hadden zij ook den Vader niet; Joh 5:23.
13Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus.
 verre waart, Namelijk van deze weldaden en voordelen, waarvan in Eph 1, is gesproken. En zie hier de apostel op de plaats Isa 49:1. Zie Act 2:39.
,
 het bloed Dat is, door den dood en bloedige offerande van Christus, waardoor dit onderscheid der volken is weggenomen.
14Want Hij is onze vrede, Die deze beiden een gemaakt heeft, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende,
 onze vrede, Dat is, oorsprong en oorzaak van onzen vrede, zo tussen God en de mensen, als tussen de mensen zelf, namelijk Joden en heidenen.
,
 deze beiden Dat is, Joden en heidenen.
,
 des afscheidsels Of des tuins; namelijk die de Joden van de heidenen scheidde en afschutte, gelijk een muur twee huizen of plaatsen pleegt van elkander te scheiden. Waardoor de wet der ceremoniën verstaan wordt, die dit onderscheid tussen Joden en heidenen maakte. En Paulus schijnt hier ook te zien op het scheuren van het voorhangsel des tempels, dat scheurde toen Christus leed; Mat 27:51; Luk 23:45.
15Heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees te niet gemaakt, namelijk de wet der geboden in inzettingen bestaande; opdat Hij die twee in Zichzelven tot een nieuwen mens zou scheppen, vrede makende;
 de vijandschap Namelijk tussen Joden en heidenen, gelijk uit het volgende blijkt, rijzende uit de verscheidenheid van godsdienst.
,
 in Zijn vlees Dat is, in zijn lichaam of menselijke natuur, aan het kruis geofferd, Joh 1:14; 1Pe 4:1; ene gelijkenis van slachtoffers, welker vlees op het altaar verbrand werd.
,
 de wet der geboden Namelijk waardoor de ceremoniën waren ingezet, en tot den tijd der verbetering gegeven; Heb 9:10.
,
 die twee Namelijk volken, dat is, de uitverkorenen uit beide deze volken; Rom 9:24, en Rom 11:7.
,
 Zichzelven tot Dit zegt de apostel omdat wij met Christus zelf moeten verenigd zijn door het geloof, eer wij uit Joden en heidenen tot één lichaam kunnen worden.
,
 een nieuwen mens Dat is, door den Heiligen Geest en de kracht der wedergeboorte vernieuwd. En hier spreekt de apostel van alle gelovigen als van één mens, omdat zij allen onder Christus het Hoofd, als leden van één geestelijk lichaam, gelijk tot een vernieuwden mens worden gesteld.
,
 vrede makende; Dat is, vereniging en gemeenschap, nadat de oorzaak en het middel van verdeeldheid is weggenomen.
16En opdat Hij die beiden met God in een lichaam zou verzoenen door het kruis, de vijandschap aan hetzelve gedood hebbende.
 die beiden Dit zegt de apostel, omdat door Christus' kruis niet alleen Joden en heidenen tot één zijn gebracht, maar ook tezamen met God verzoend.
,
 in een lichaam Dat is, in een zelfde gemeente, die Christus' geestelijk lichaam is. Sommigen verstaan hier door het lichaam Christus zelf, hetwelk Hij vs.15 Zijn vlees genoemd heeft.
,
 de vijandschap Namelijk zoveel tussen God en ons om der zonde wil, als ook tussen Joden en heidenen. Want van deze beide verzoeningen heeft hij hier voren gesproken.
,
 hetzelve Namelijk kruis.
,
 gedood hebbende Dat is, geheel weggenomen hebbende door Zijn dood. Want door ééne offerande heeft Hij in der eeuwigheid geheiligd, die geheiligd worden; Heb 10:14.
17En komende, heeft Hij door het Evangelie vrede verkondigd u, die verre waart, en dien, die nabij waren.
 komende, heeft Namelijk zo door Zichzelven in de dagen Zijns vleesches onder de Joden, als een dienaar der besnijdenis, en na Zijne hemelvaart door Zijne apostelen aan allen zonder onderscheid; door welke en met welke apostelen Hij krachtig is geweest tot bekering van allen, zowel van heidenen als van Joden; Mar 16:20; Joh 10:16; 2Co 13:3, enz.
,
 vrede verkondigd Namelijk tussen God en de mensen, en ook vervolgens der mensen onder elkander; Luk 2:14; Rom 10:15; 2Co 5:19, enz.
18Want door Hem hebben wij beiden den toegang door een Geest tot den Vader.
 door Hem hebben Namelijk Christus door het geloof aangenomen; Rom 5:2.
,
 een Geest Namelijk de aanneming tot kinderen, Rom 8:15; die ook dit ganse lichaam zijn leven en beweging geeft.
19Zo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen, en huisgenoten Gods;
 gij dan Namelijk heidenen die in Christus gelooft.
,
 niet meer vreemdelingen Namelijk gelijk eertijds. Zie vs.11,12.
,
 medeburgers Namelijk van dit geestelijke Jeruzalem; Gal 4:26.
,
 huisgenoten Gods; Want Gods gemeente wordt doorgaans Gods huis en tempel genaamd. Zie 2Co 6:16; 1Ti 3:15; Heb 3:2, enz. Zo staan zij dan onder één hoofd en zorg, en hebben elk hun dienst en deel in dit huis.
20Gebouwd op het fondament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen;
 het fondament Dat is, de leer der apostelen en der profeten, zo des Ouden als des Nieuwen Testaments, gelijk daarom de namen der twaalf apostelen op de twaalf fondamenten des hemelsen Jeruzalems worden gesteld; Rev 21:14.
,
 waarvan Jezus Want de leer der profeten en apostelen wijst ons in zaken der zaligheid tot niemand op welken wij steunen mogen, dan op Jezus Christus op Zijne voldoening en verdienste; 1Co 1:30, en 1Co 2:2.
,
 de uiterste Hoeksteen; Of, zijnde Jezus Christus zelf de, enz., namelijk waarop het gehele gebouw steunt met de muren en stenen van hetzelve, dat is, alle ware gelovigen uit Joden en heidenen bijeenvergaderd worden, en door éénen Geest aaneenkleven, gelijk volgt. Zie ook 1Pe 2:4. Dat nu deze uiterste hoeksteen ook het enig fondament is van dit geheel gebouw, blijkt uit Isa 28:16; 1Co 3:10-11.
21Op Welken het gehele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot een heiligen tempel in den Heere;
 tempel in den Namelijk waarin de Heere met Zijne genade woont, en derhalve waarin Hij wil geëerd en gediend zijn, gelijk een huisvader in zijn huis.
22Op Welken ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in den Geest.
 Op Welken ook Namelijk uitersten hoeksteen van Christus.
,
 gij mede gebouwd Namelijk die uit de heidenen naar Zijn voornemen zijt geroepen, en dienvolgens ook in Hem gelooft.
,
 in den Geest Of, door den Geest.
Copyright information for DutSVVA